Jan Cremer Vrijbuiter in de kunst Back

 

Author:Pierre Restany

 

Jan Cremer werd 60 jaar geleden in Enschede geboren en heeft sindsdien net als de spreekwoordelijke kat zeven of negen levens geleefd op 100.000 volt. Globetrotter-journalist, schrijver en planetair verslaggever, schilder en graficus, man van de letteren, van het theater, van de film: minstens zeven levens leidt deze existentiële vrijbuiter tegelijk, en let wel, ik noem hem vrijbuiter en geen piraat: Jan Cremer heeft met glans zijn kaperbrief verdiend, en het zou te gemakkelijk en onrechtvaardig zijn om hem een beroepsprovo of een avonturier zonder-god-of-gebod te noemen. Zijn liefde voor de kunst staat garant voor zijn liefde voor de mens. En juist in zijn kunst vinden we daarvan het onmiddellijke en tastbare bewijs. Sinds 1965 neemt de tulp, de nationale bloem van Nederland, daarin een terugkerende thematische plaats in. Allereerst op het niveau van het landschap, in reeksen en zich herhalend, de tulpenvelden. De opeenhoping van scharlakenrode of veelkleurige rijen van bloemkronen verlevendigt in sterke mate het vlakke land en de lage horizon waarvan Cremer de oneindige fascinatie terugvindt in de latente uitgestrektheid van de verste uithoeken van de wereld: op de taiga's van Siberië of Lapland, op de steppen van Mongolië. Vervolgens op het niveau van de individuele symboliek. Afzonderlijk gezien, ontvouwt de vaasvormige bloemkroon zich tot een hart, bij uitstek een signaal van gevoel; het gekwetste hart, het gebroken hart, het uitzinnige hart, versmolten harten, woeste en eenzame harten te midden van andere. Als gedegen onderzoeker van zijn eigen gevoelsleven zorgt Jan Cremer ervoor dat hij, in de loop van zijn gehele oeuvre als schilder en graficus, bakens uitzet. Dat doet hij overigens ook in al zijn andere levens, in woorden, foto's, film en als regisseur. Als u na het zien van zijn werk Ik Jan Cremer, de internationale bestseller uit 1964 herleest, zult u getroffen worden door de analogie tussen woord en beeldende uitdrukking in dit bruisende werk. De expressieve syntaxis van Jan Cremer ontspruit aan spanningskernen die zich ontladen in schokgolven van beelden: hij schrijft zoals hij schildert.

 

Jan CremerNaar aanleiding van de zeven levens van Jan Cremer moet ik denken aan een anekdote over Nam June Paik. Tijdens de Biënnale van Venetië in 1993 had Nam June Paik in het Duitse paviljoen een Mongoolse yurt opgezet. In deze ronde tent had hij zeven maskers van zijn eigen gezicht opgesteld voor een door een kaars verlichte boeddha als metafoor van een Mongools spreekwoord: als je zeven keer oog in oog met de dood hebt gestaan, zul je onsterfelijk zijn ... een boodschap die in het bijzonder geldt voor Jan Cremer, de gejaagde verslaggever van de steppe. Met zijn uitdrukkingskracht heeft de existentiële Nederlandse vrijbuiter zijn kaapbrieven en zijn adelbrieven verdiend. Een overzicht van zijn werk toont zich als een bloemlezing van de goede bladzijden uit een scheepsjournaal waaruit wij de geheimen kunnen aflezen van de zuivere en harde blik van een man-van-actie; een blik die rust op de mensenwereld en waarin de bulderende uitbarstingen van de adem van de vrijheid worden meegevoerd, van de ontembare zwerflust die zich bij iedere terugkeer hernieuwt. De uiting vertaalt de zielstoestanden van de kosmische wind die de tulpen doet beven, de hellingen van de Altaï doet vibreren, de blauwe boom doet buigen en tot bedaren komt in de schaduw van de cipressen van Toscane, in de bedwelming van de zomer. Als hij de tijd had genomen, zoals u en ik nu doen, om deze visie die voorkomt uit de grote traditie van het diepe expressionisme nader te bezien, zou Yves Klein er de onuitsprekelijke aanwezigheid van de immateriële picturale gevoeligheid in hebben ontdekt.

 

Als we de schilderkunst van de jaren vijftig beschouwen, waar Yves Klein zo ver vanaf dacht te staan, zien we dergelijke afstanden bijna een halve eeuw later wat duidelijker. De adem van het barbarisme à la Cremer kwam op een natuurlijke manier de pompeuze heftigheid van Cobra en de kunstige effecten van de abstracte materie verstoren. En als hij vertraagt boven de tulpenvelden van Nederland, verliest die adem die de uitingen van Cremer bezielt, niets van zijn vitalistische prikkel. Hij versterkt de geest van extreme spanning en absolute vitaliteit in uitingen die voertuigen samenpersen, schroot tot leven brengen, een strand of een vallei inpakken, of affiches van de huid van de muren losmaakt. En bovendien, nu wij het toch over de huid van de muren hebben, deze adem kondigt de buitengewone revival aan van de stedelijke grotschilderkunst die het kenmerk is van alle marginale buitenwijken van de planeet: muurschilderingen en graffiti zijn de kreet van het immense koor van alle verdoemden op aarde geworden, de ultieme taal van overleving van de stedelijke getto's of etnische minderheden, van Afrika tot het Caraïbisch gebied, van Latijns-Amerika tot Zuidoost-Azië, van Los Angeles en New York tot Berlijn en Moskou: de ultieme manifestatie van het vrijheidsstreven van het menselijk wezen bij al diegenen die uit de maatschappij zijn verstoten en slechts één enkel alternatief zien voor zij sterven van schaamte, ellende en honger: de muurschilderkunst van de gewapende opstand.

 

Proletariërs van de grafische uitdrukking, verenigt u, en morgen ..., morgen! We weten dat elke jubelende dag van morgen alleen bestemd is voor de rijken die steeds rijker worden, en zeker niet voor de armen die steeds armer worden. Denk aan de affiches van mei 1968. Zij werden gemaakt in de hitte van het moment, door studenten die zich tegen heel West-Europa verzetten. Dat is nu 32 jaar geleden en we glimlachen nu om hun buitengewone pathetiek. Maar toch kan niet ontkend worden dat de adem van het barbarisme à la Cremer in zijn vitalistische en libertaire prikkel destijds ten grondslag lag aan hun ontstaan. Let op! De leuzen die zij illustreren, waren niet zo onnozel als ze lijken; ze kondigden immers een verandering in de samenleving aan die werkelijk heeft plaatsgevonden: de aanstaande komst van het derde millennium met de opkomst van de postindustriële samenleving en de erkenning van het onschendbare recht om anders te zijn. Door te verkondigen dat 'black is beautiful' en dat 'wij allen Duitse joden zijn', erkende mei 1968 niet alleen het anders zijn van de ander (de eeuwige etnische, seksuele, socio-economische, politieke minderheid), maar ook het gewone van het anders zijn.

 

Tijdens zijn onophoudelijk reizen over de gehele aarde moet Jan Cremer vaak op dit probleem, dat cruciaal is voor de maatschappelijke harmonie en samenhang, zijn gestuit. Het hele oeuvre van Jan Cremer is een versterkte weerspiegeling van zijn eigen visie op het inzicht van de ander. De les die wij kunnen distilleren uit de periode van 1956 tot en met 2000 is duidelijk. De vitale spanning van de uiting heeft in de loop der jaren niets van haar suggestieve kracht verloren, in het versterkende teken van de visie van de ander. Jan Cremer leeft zijn werk en weeft het doek van zijn commentaar met de diverse draden van zijn kunnen. Het is zijn eigen manier om 'la normalité dans la différence' (het gewone van het anders zijn) aan te nemen en in een volmaakte synchronie met het tempo van de tijd. De ontwikkelingen van de vrijbuiter Cremer zwemmend volgen valt niet mee, maar ik ben in het water gedoken en ik moet zeggen dat het me bevalt.